De oorlog was gedaan 8 mei 1945

Jozef en ik waren de 21ste mei, derde Sinksendag, met de trein vertrokken naar ’s Gravenbrakel om er soldaat te worden bij de 1029ste Compagnie Transport-auto.

Ongeveer diezelfde 21ste mei waren drie duivenjongskes gekipt bij Achiel Debaeke[1] in de Callewaertlaan.  We moeten voor ons vertrek al geweten hebben dat vader in contact was met Achiel om aan duiven te geraken.  Achiel Debaeke was mensenschuw en verliet nooit het huisje waar hij samen met zijn zusters woonde.

Vader had er drie duifjes besteld: ze arriveerden op 15 juni.  Een molenaar (vale), een witte en een geschelpte sproet.

De molenaar en de witte kwamen voort uit een zeer goede duiver, een grijze en een blauwe duivin (wellicht van Catrysse uit Moere).

De molenaar was echter na 10 dagen verloren en niet meer teruggekeerd of –gegeven.  Op 5 juli kocht vader nog 2 duiven bij Achiel Debaeke: een bonte duiver, later nog wel eens “wittekop” genaamd –of Louis- en een blauw duivinnetje, dat “schouwvegertje” genoemd werd, omdat het eens in de keukenschouw gevallen was en er langs onder weer uitgehaald.  De geschelpte sproet, de bonte en de blauwe waren van dezelfde ouders.

Vader betaalde voor die 5 duiven waarschijnlijk 500 Fr.  Met Achiel besprak hij vermoedelijk het verdwijnen van de molenaar, en het gevolg was dat hij op 30 juli (een nestronde later) opnieuw een molenaar kocht, dit maal voor slechts 75 Fr (wegens het verlies?).

Tijdens de tweede helft van juli leerde vader de witte en de sproet op.  Ze waren toen beide twee maanden oud: dat is nog zeer jong.  Op 14 augustus gaf hij ze mee naar Edingen (Enghien) “voor soep”.  Ze werden gelost om 08:10.  Het sproetje arriveerde om 09:23 en de witte om 09:26.  Hadden ze voor prijs gezeten, ze zouden de eerste serie gevlogen hebben!

De drie jongste duiven werden opgeleerd begin september.  Het blauw kwam in het begin goed af, maar weldra bleek de jonge molenaar de beste te zijn van de drie.  Op kermiszondag 25 september –de rui moet dan al voorbij geweest zijn- gaf vader de witte en de molenaar mee bij Vens naar Le Touquet.  Ze arriveerden samen en vlogen de 35ste en 38ste op 138 duiven (niet zo vroeg: er waren 46 prijzen per drietal te verdienen).

Hij vertelde die mooie uitslag aan Jan Panier, de gebuur van voor de oorlog, en deze kwam de volgende zondag kijken.  Zondag 2 oktober werden de twee duifjes in dubbel gespeeld, in de oude en de jonge categorie.  Die vervloekte goklust!

En het scenario herhaalde zich: de witte en de molenaar arriveerden weer samen.  Bij de oude duiven vlogen ze 12de en 15de op 88 duiven; bij de jonge 14de en 15de op 88 duiven … en ongeveer 300 Fr prijs.

Dat schreef vader in geuren en kleuren naar ons beiden, die sedert de tweede juli in Engeland lagen.  Op 20 oktober kwamen we terug en werden aan ’t station gelegerd in Lichtervelde zelf.  Dan konden we af en toe de “helden” bekijken en napraten over de aankopen, destijds gedaan bij Achiel Debaeke (die we altijd “nondedjouw” noemden, wegens zijn vloekwoord).

Was de witte dan al gepaard?  Waarom werd het sproetje niet meer gespeeld?  Zat het misschien te broeden?

Zeer laat op het jaar, 20 november, kocht vader een duivin bij Cyriel Colpaert, de gebuur van nonkel Richard, om in het voorjaar van ’46 over drie koppels duiven te beschikken.  Hij betaalde daarvoor 60 Fr.  Doch was die duif al gauw weer kwijt.

De bonte duiver is niets waard geweest en kreeg al gauw de naam “luiaard”.


[1]        Achiel Debaeke had bij vader als metselaarsdiender gewerkt.  Hij had het aangedurfd om duiven door te houden tijdens de oorlog.